Dutch
Detailed Translations for snoeren from Dutch to German
snoeren:
-
snoeren
schnüren; einschnüren; zuschnüren-
einschnüren verb (schnüre ein, schnürst ein, schnürt ein, schnürte ein, schnürtet ein, eingeschnürt)
Conjugations for snoeren:
o.t.t.
- snoer
- snoert
- snoert
- snoeren
- snoeren
- snoeren
o.v.t.
- snoerde
- snoerde
- snoerde
- snoerden
- snoerden
- snoerden
v.t.t.
- heb gesnoerd
- hebt gesnoerd
- heeft gesnoerd
- hebben gesnoerd
- hebben gesnoerd
- hebben gesnoerd
v.v.t.
- had gesnoerd
- had gesnoerd
- had gesnoerd
- hadden gesnoerd
- hadden gesnoerd
- hadden gesnoerd
o.t.t.t.
- zal snoeren
- zult snoeren
- zal snoeren
- zullen snoeren
- zullen snoeren
- zullen snoeren
o.v.t.t.
- zou snoeren
- zou snoeren
- zou snoeren
- zouden snoeren
- zouden snoeren
- zouden snoeren
en verder
- ben gesnoerd
- bent gesnoerd
- is gesnoerd
- zijn gesnoerd
- zijn gesnoerd
- zijn gesnoerd
diversen
- snoer!
- snoert!
- gesnoerd
- snoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de snoeren (koorden)
-
de snoeren (elektriciteitssnoeren)
Translation Matrix for snoeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Bindfäden | elektriciteitssnoeren; koorden; snoeren | bindgaren; bindgarens; bindtouwen; dikke koorden; draden; touwen |
Schnüre | elektriciteitssnoeren; koorden; snoeren | banden; cassettebandjes; draden; koordjes; lijntjes; passementen; schoenveters; snoertjes; tapes; touwtjes; veters |
Seile | koorden; snoeren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
einschnüren | snoeren | insnoeren; toesnoeren |
schnüren | snoeren | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knellen; knopen; overstag gaan; rijgen; samenbinden; samenknopen; strak zitten; strikken; toesnoeren; vastbinden; vastknopen; vastsjorren; verbinden |
zuschnüren | snoeren | toesnoeren |
Related Words for "snoeren":
snoeren form of snoer:
-
het snoer (elektriciteitsdraad; snoertje)
-
het snoer (ketting; keten; aaneenschakeling)
Translation Matrix for snoer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Elektrizitätsschnur | elektriciteitsdraad; snoer; snoertje | |
Kette | aaneenschakeling; keten; ketting; snoer | aaneenschakeling; colonne; file; gelid; halsketting; halssieraad; halssnoer; keten; ketting; kettinkje; reeks; rij; schering; serie |
Related Words for "snoer":
Wiktionary Translations for snoer:
snoer
Cross Translation:
noun
-
elektriciteitskabel
- snoer → Anschlusskabel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• snoer | → Draht; Ader | ↔ wire — metal conductor that carries electricity |
• snoer | → Hochseil; Leine; Saite; Strang; Strick; Schnur | ↔ corde — tortis fait ordinairement de chanvre et quelquefois de coton, de laine, de soie, d’écorce d’arbres, de poil, de crin, de jonc et d’autres matières pliantes et flexibles. |