Summary
Dutch to German: more detail...
- uitrusten:
-
Wiktionary:
- uitgerust → tragen
- uitrusten → ausstatten, ausruhen
- uitrusten → ausrüsten, equipieren, ausstatten, ausreeden
Dutch
Detailed Translations for uitgerust from Dutch to German
uitrusten:
-
uitrusten (rusten; relaxen; verpozen)
ausruhen; sich ausruhen; ruhen; sich erholen; pausieren-
ausruhen verb
-
sich ausruhen verb (ruhe mich aus, ruhst dich aus, ruht sich aus, ruhte sich aus, ruhtet euch aus, sich ausgeruht)
-
sich erholen verb (erhole mich, erholst dich, erholt sich, erholte sich, erholtet euch, sich erholt)
-
-
uitrusten (toerusten; zich uitrusten)
Conjugations for uitrusten:
o.t.t.
- rust uit
- rust uit
- rust uit
- rusten uit
- rusten uit
- rusten uit
o.v.t.
- rustte uit
- rustte uit
- rustte uit
- rustten uit
- rustten uit
- rustten uit
v.t.t.
- ben uitgerust
- bent uitgerust
- is uitgerust
- zijn uitgerust
- zijn uitgerust
- zijn uitgerust
v.v.t.
- was uitgerust
- was uitgerust
- was uitgerust
- waren uitgerust
- waren uitgerust
- waren uitgerust
o.t.t.t.
- zal uitrusten
- zult uitrusten
- zal uitrusten
- zullen uitrusten
- zullen uitrusten
- zullen uitrusten
o.v.t.t.
- zou uitrusten
- zou uitrusten
- zou uitrusten
- zouden uitrusten
- zouden uitrusten
- zouden uitrusten
diversen
- rust uit!
- rust uit!
- uitgerust
- uitrustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitrusten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausruhen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | |
ausrüsten | toerusten; uitrusten; zich uitrusten | gladmaken; gladwrijven; outilleren |
pausieren | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | pauzeren |
ruhen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | |
rüsten | toerusten; uitrusten; zich uitrusten | |
sich ausruhen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | |
sich erholen | relaxen; rusten; uitrusten; verpozen | bekomen; opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; zich hervinden |
Wiktionary Translations for uitrusten:
uitrusten
Cross Translation:
verb
-
etwas bestücken
-
jemandem Ausrüstung zur Verfügung stellen
-
veraltend: von etwas ausruhen ((intransitiv)): sich (nach einer Anstrengung) erholen, entspannen
-
sich ausruhen ((reflexiv)): sich erholen, entspannen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitrusten | → ausrüsten; equipieren; ausstatten; ausreeden | ↔ équiper — Pourvoir un vaisseau |