Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. pols:
  2. pol:
  3. polsen:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pols from Dutch to French

pols:

pols [de ~ (m)] noun

  1. de pols
    le poignet; le pouls

Translation Matrix for pols:

NounRelated TranslationsOther Translations
poignet pols
pouls pols hartklop; hartslag; polsslag

Related Words for "pols":


Related Definitions for "pols":

  1. gewricht tussen hand en onderarm1
    • je moet je pols rechthouden als je schrijft1
  2. het kloppen van het bloed1
    • de verpleegster voelt mijn pols1

Wiktionary Translations for pols:

pols
noun
  1. anatomie: 1. gewricht
pols
noun
  1. anatomie|fr articulation par laquelle l’avant-bras se joint à la main.
  2. Battement des artères...

Cross Translation:
FromToVia
pols poignet HandgelenkAnatomie: dasjenige Gelenk, das Hand und Unterarm verbindet
pols pouls pulse — regular beat caused by the heart
pols poignet wrist — wrist

pol:

pol [de ~ (m)] noun

  1. de pol
    la touffe; le bouquet

Translation Matrix for pol:

NounRelated TranslationsOther Translations
bouquet pol aroma; bloemetje; bloemstuk; boeket; bos bloemen; bouquet; geur; geurtje; lucht; reuk; ruiker; tuil; tuiltje
touffe pol dotje; knot; knotje haar; vlok

Related Words for "pol":

  • pollen, polen, pols

Wiktionary Translations for pol:


Cross Translation:
FromToVia
pol tussack tussock — tuft or clump of grass or verdure

polsen:

polsen verb (pols, polst, polste, polsten, gepolst)

  1. polsen
    sonder; tâter
    • sonder verb (sonde, sondes, sondons, sondez, )
    • tâter verb (tâte, tâtes, tâtons, tâtez, )

Conjugations for polsen:

o.t.t.
  1. pols
  2. polst
  3. polst
  4. polsen
  5. polsen
  6. polsen
o.v.t.
  1. polste
  2. polste
  3. polste
  4. polsten
  5. polsten
  6. polsten
v.t.t.
  1. heb gepolst
  2. hebt gepolst
  3. heeft gepolst
  4. hebben gepolst
  5. hebben gepolst
  6. hebben gepolst
v.v.t.
  1. had gepolst
  2. had gepolst
  3. had gepolst
  4. hadden gepolst
  5. hadden gepolst
  6. hadden gepolst
o.t.t.t.
  1. zal polsen
  2. zult polsen
  3. zal polsen
  4. zullen polsen
  5. zullen polsen
  6. zullen polsen
o.v.t.t.
  1. zou polsen
  2. zou polsen
  3. zou polsen
  4. zouden polsen
  5. zouden polsen
  6. zouden polsen
en verder
  1. ben gepolst
  2. bent gepolst
  3. is gepolst
  4. zijn gepolst
  5. zijn gepolst
  6. zijn gepolst
diversen
  1. pols!
  2. polst!
  3. gepolst
  4. polsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for polsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
tâter aftasten; afvoelen; tasten; voelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
sonder polsen aftasten; bekloppen; bevoelen; diepte bepalen; diepte loden; doorzoeken; met sonde onderzoeken; meten; opmeten; peilen; poolshoogte nemen; sonderen; tegen kloppen; uitvorsen
tâter polsen betasten; bevoelen; voelen

Related Words for "polsen":


Wiktionary Translations for polsen:

polsen
verb
  1. iemand vragen naar zijn mening, interesse voor iets